Mijn bondgenoot (die om mij compleet onduidelijke redenen geheim wenst te blijven – we noemen haar Q) en ik zijn hier in Frankrijk niet alleen om romans te schrijven.
Wij hebben nog een andere taak, en dat is dat wij communiceren met architecten, bouwvakkers, loodgieters, tegelzetters en andere vakmensen uit de huizensector. Gelukkig weten de mannen allemaal vrij goed wat ze moeten doen, maar soms daalt er eentje neder op ons gazonnetje om ons iets te vragen.
Zo ook meneer M., op de eerste dag dat wij hier waren. Fransen staan erom bekend dat ze enorm snel praten, waardoor je geen woord van het andere kunt onderscheiden, maar deze meneer M. had zich voorgenomen de stereotypering geen enkel recht aan te doen.
"Je", zei hij. Zzzzje.
Q en ik keken hem afwachtend aan.
"Vais", zei hij, waarna hij een bevestigende blik zocht van ons of wij al zijn twee woorden tot dan toe wel helemaal begrepen hadden. Q en ik knikten bemoedigend.
"Parrrrrr", zei hij, waarna hij na even pauzeerde om adem te halen.
"Ler", zei hij. Leeeeee.
Q en ik stonden nog steeds bemoedigend te kijken, maar wisselden en passant een blik naar elkaar uit of wij hier te maken hadden met iemand met een spraakgebrek. Maar aangezien hij even ervoor in vloeiend Frans aan het ratelen was geweest door zijn mobiele telefoon, wisten we dat hij het deed vanwege ons. Wij knikten nederig.
"Très", zei meneer M. De è leek een eeuwigheid te duren. Ik zag aan Q dat ze overwoog tussendoor iets anders te gaan doen, wat best kon zonder dat de man het in de gaten zou hebben, omdat hij zo geconcentreerd was op zijn articulatie.
"Len", zei meneer M. Làààn.
Ik twijfelde of ik zijn zin alvast af zou maken, want ik wist heus waar het heenging.
"Te", zei de meneer. Hij had een snor die een beetje trilde.
In mijn hoofd ging ik naar de maan en terug.
Je kunt het, wilde ik roepen, nog maar één lettergreep!
"Ment!", riep meneer M.
Q en ik onderdrukten de neiging te applaudiseren.
Het beloofde een productieve ochtend te worden.
Geef een reactie